|
Olterterp Eerder.
Artikelen van Jaap Stienstra over Olterterp.
Inhoud.
1-De veenderij in Olterterp en Selmien.
2-De freule van Olterterp.
3-Bouw Slot.
4-De Olterterpster flap-brug.
|
__________________________!
|
|
1-De veenderij in Olterterp en Selmien.
"Boven alles verdient het gelukkige denkbeeld vermeld te worden, om eene zoogenaamde veenkom, namelijk eene doorgaans ronde, dikwijls aanmerkelijk diepe, uitholling in den zandgrond, die geheel en al met goede zwarte veenstof of Klien is gevuld is, zoo als verscheidene op de Olterterpsche heidevelden gevonden worden, door uitveening in eenen natuurlijken vijver, van onregelmatigen vorm, te herscheppen , denzelven met hoog en laag hout van verschillende soort te omplanten , met den overigen aanleg te vereenigen, op een fraai gezigtspunt eene bevallige arbeiderswoning te bouwen, en dus doende eene waterkom daar te stellen, meer dan een bunder groot, waarin zich een, als door de natuur gevormd, eilandje spiegelt, en die, bevallig en eenvoudig tevens, eene zoo verrassende en grootsche partij oplevert, aIs men weinig elders zal aantreffen."
Met deze woorden beschrijft J.A. Drieling in 1834 het begin van de veenderij in Olterterp. Meteen na het graven van de Olterterper Vaart werden er wijken en sloten gegraven. Als eerste waarschijnlijk de Boksloot nabij "Het Witte Huis" voor de afvoer van turf uit de door Drieling beschreven veenkom die veranderde in "De Grote Vijver" in het parkbos. Waar in andere verveningen de wijken en sloten kaarsrecht in de uit te venen percelen liepen, werd de Olterterper Boksloot, passend bij de landgoedaanleg, gegraven als een kronkelig riviertje. De "Grote Vijver" was niet de enige veenkom die toen in Olterterp werd uitgegraven. Ook de "Zwarte Gaten" nabij de Poostweg en de latere "Oene Heldtsdobbe", genoemd naar de bezembinder uit Zuiderdragten die daar zijn bezemrijs oogste, raakten hun bruine goud kwijt. De afvoer van turf uit deze gebieden vond waarschijnlijk plaats langs de Oude - en de Heidehuisterwijk. Een vrij omvangrijke veenderij was inmiddels bij de dorpgrens tussen Olterterp en Selmien begonnen.
Wie nu in Olterterp afslaat naar Selmien rijdt na een bosje gepasseerd te zijn door een weidegebied. In 1817 was dit grotendeels woeste heide, afgewisseld met enkele wei- en bouwlanden, voornamelijk in bezit van Ambrosius van Boelens in Olterterp en Taekema in Selmien. Ze vonden elkaar in een gezamenlijke doelstelling: het gebied ten nutte maken door te vervenen en te ontginnen. Kort na het graven van de Nieuwe en de Olterterper Vaart werd daarmee een begin gemaakt.
In 1823 zijn door S.W. v.d. Vegt "geautoriseerd landmeeter der veenderijen", met hulp van de "beëdigde boorders" E. Bruinsma en J.R. Jager, de te vervenen percelen in Selmien in kaart gebracht. De dikste aangetroffen veenlaag werd genoteerd als 0 el, 9 palm en 5 duim ofwel 95 cm (sinds de invoering van de IJkwet van 1816 waren el, palm en duim gelijkgesteld aan meter, decimeter en centimeter). De gemiddelde dikte was ongeveer 50 cm. De veenderij van Jeen Taekes Taekema c.a. betrof een strook van ca. 250 meter breed, langs de Nieuwe Vaart tussen de Súderheide en de Bûtewei. Op de kaart is te zien dat de vervening direct aan de vaart al in 1823 ter hand was genomen.
In Olterterp bevond de veenderij van Ambrosius van Boelens zich aan weerszijden van de Bûtewei (nu het Aldhof). Van Boelens had wel alle grond zuidelijk van de weg in bezit , maar niet die in het noordelijke gedeelte. De patriciërfamilies Eskes, Van Eijsenga en Van Sytzama en de Sweachster timmerman Sake Annes waren daar eigenaar van kleinere percelen. Libbe Bokes Bosma bezat de enige Olterterper boerderij die niet van Van Boelens was, maar die wel zijn veenderij doorsneed. In 1824 werden in Olterterp boringen uitgevoerd. Daarbij werd een veenlaag aangetroffen variërend van 20 tot 130 cm. Ook in Olterterp waren toen al percelen uitgeveend.
Van Boelens belang was naast de opbrengst van de turf vooral ook boerderijen te stichten op de ontgonnen heide. Al voor 1851 werd de boerderij bij de familiebegraafplaats gebouwd en in 1862 vermeldt de kadasterlegger dat de aanslag daarvan verhoogd is. Aangenomen mag worden dat de heide daar toen al wei- of bouwland geworden was. Voor 1859 waren ook de percelen van Bosma rondom zijn boerderij ontgonnen. In 1880 inventariseerde jonkheer J.A. Lycklama á Nijeholt het gebruik van de gronden in Opsterland. Zuidelijk van de Bûtewei wordt dan aangegeven "Bosch- en Weiland" en in de Selmienster vervening staat "Weiland en Bouwland". Alleen op het laatste stuk bij de Nieuwe Vaart noteert hij in Olterterp "Verveening hier". Op de in 1905 uitgegeven wandelkaart staan op deze plek "Uitgeveende plassen" aangegeven. De vervening is ten einde. De woeste heide was boerenland geworden.
Beetstersweach, Jac. Stienstra.
Bronnen:
- Situatiekaart van de wegen van Drachten naar Beetsterzwaag en van de weg van Beetsterzwaag naar Ureterp, Siegerswoude en Frieschepalen. Tresoar Toegangsnr 49, Archief Rijkswaterstaat, Kaartnummer 11655.
- Vegt, S.W. vd. 1823. Veenderij gelegen onder Ureterp van Jeen Taekema c.s. Landbouwer te Ureterp. Tresoar Toegangsnr 49, Archief Rijkswaterstaat, Kaartnummer 11458.
- Vegt, S.W. vd. 1824. Veenderij van Olterterp, Eerste Blad. Tresoar Toegangsnummer 49 Archief Rijkswaterstaat Kaartnummer 14975 1824.
- Drieling, J.A. 1834. Iets over Opsterland. In: De Vriend des Vaderlands.
- Lycklama à Nijeholt, J.A. 1880. Aantekeningen betreffende grondgebruik in Opsterland. Tresoar, Toegangsnr. 345, Inventarisnr. 692, Arch. Verz. Aanwinsten, Kaartnr.2394.
- Bijlsma A.R. 1905. Wandelkaart van Beetsterzwaag en Olterterp met omstreken.
- Kadaster, Kadastrale gemeente: Beetsterzwaag, Sectie: A, leggers 13, 20 en 297.
|
De knuppelbrug over de Boksloot
gezien vanaf de Grote Vijver.
Foto: R. Lammers ca. 1880.
(Frysk Foto Argyf,
coll. S. Ten Hoeve STH 00087)
|
|
2-De freule van Olterterp.
Zomer 1927: Piepend en krassend komt in Olterterp de tram tot stilstand. Een deftige dame beweegt zich naar de uitgang. Bij het uitstappen struikelt ze. De attente N.T.M. conducteur schiet haar te hulp en weet een val te voorkomen.
De deftige dame is jonkvrouwe Johanna Francina Sandberg, achterkleindochter van Ambrosius Ayso van Boelens die in 1792 in Olterterp "slot Boelens" bouwde en rond dat huis het landgoed Olterterp ontwikkelde. Freule Hannie zoals zij werd genoemd, was opgegroeid in Arnhem waar haar vader jonkheer Mr. Rudolph Sandberg advocaat-generaal bij het gerechtshof was. Met haar ouders en zuster verbleef ze 's zomers vaak langere tijd in Olterterp. Daar werd ze al gauw ingewijd in het beheer van het landgoed. In 1889 legde ze samen met freule Dientje, haar zuster Berendina Wilhelmina, de eerste steen voor de nieuwbouw van herberg "Het Witte Huis". Een handeling die ze op 30 mei 1893 herhaalde bij de bouw van stoomzuivelfabriek "De Hoop". Natuurlijk was er naast de plicht ook ruimte voor ontspanning. Freule Hannie vond die in de fotografie. Augustus 1910 werden er vliegdemonstraties georganiseerd in Heerenveen. De bekende vliegpionier Clément van Maasdijk maakte van de gelegenheid gebruik om Beetsterzwaag te bezoeken waarover de Leeuwarder Courant destijds het volgende berichtte: Hedenmorgen werd per auto een bezoek gebracht aan ons dorp, door den reeds overbekenden vliegmensch Van Maasdijk. Aan hotel de Herder werd uitgestapt, alwaar den heer v. M. in den tuin een boquet werd aangeboden. Freule Sandberg uit Olterterp had het genoegen aldaar een kiekje te mogen nemen van de vliegclub.
Rond haar 26e jaar moet de freule het wielrijden ontdekt hebben. In 1896 wordt ze door mejuffrouw W.C. van der Hoeven voorgedragen als werkend lid van de A.N.W.B. In die tijd was fietsen best een avontuur waarvoor je naar een wielrijdersschool ging om het te leren. In Utrecht waar feministe Willemina van der Hoeven woonde, werd in november 1896 aan de Maliebaan zo'n school geopend met daarin "een keurig ingericht damessalon". Fietsende dames werden toen vaak door "het gepeupel" belaagd en waren even vaak dappere feministes. Het is niet bekend of onze freule tot laatstgenoemde groep behoorde.
Samen met haar zus erfde freule Hannie in 1913 vrijwel het gehele dorp en daarmee het landgoed Olterterp van haar moeder Antoinette Philippine van Boelens. Het beheer bleef eerst in handen van haar vader maar werd langzamerhand door Hannie, haar zuster en haar zwager Herman Hendrik Sandberg van Boelens overgenomen. Het oude slot was in 1907 vervangen door Huize Olterterp. Uit advertenties waarin werkmeisjes werden gevraagd valt op te maken dat Freule Hannie zeker vanaf 1916 de huishouding van het huis, nu kantoor van "It Fryske Gea", bestuurde. Na het overlijden in mei 1922 van haar vader jonkheer Mr. Rudolph van Sandberg verliet freule Hannie het ouderlijk huis aan de Eusebius Binnensingel in Arnhem en trok ze in bij haar beste vriendin freule Ceetje, de jonkvrouwe Cornelia Hendrika Andrea Van Suchtelen van de Haare en schoonzuster van zwager Herman Hendrik. Haar vriendin huurde in Velp het huis "Zwanenzicht" in het villapark Overbeek. Het verblijf in Velp was op weg naar Olterterp duidelijk als tussenstation bedoeld. Maar eerst moest het landgoed in Olterterp gemoderniseerd worden. In 1922 werd het boerderijtje van tuinman Hendrik Harmsma vervangen door een royale woning met garage. Op 2 april 1924 werd door de bouwkundige S.A. Veenstra te Langezwaag voor rekening van de Hoogwelgeboren Vrouwe Jonkvrouwe J. F. Sandberg te Velp aanbesteed het bouwen van een Chauffeurswoning met bergplaats, op een vrij terrein te Olterterp. In het voorjaar van 1927 werd Huize Olterterp aangepast voor permanente bewoning. Er werd zelfs centrale verwarming aangelegd waarvoor architect G.J. Veenstra uit Leeuwarden een fraai ketelhuis ontwierp. In de zomer van 1927 verhuisden de vriendinnen naar Olterterp. Per 15 juni werd een keukenmeisje aangenomen tegen een loon van 400 gulden per jaar. De fraaie automobiel van Johanna Francina, een zespersoons landaulet van het Belgische merk F.N. werd op 30 augustus onder nummer B-11990 in Friesland geregistreerd en in de garage naast de tuinmanswoning gestald. Voor het eerst sinds 1888 werd het landgoed weer door een van de eigenaren bewoond!
De idylle zou maar drie maanden duren. 13 december 1927 verscheen in het Nieuwsblad van Friesland een rouwadvertentie:
Olterterp was in rouw gedompeld. Nog één keer bleek haar onafhankelijke persoonlijkheid. Waar haar Olterterpster voorouders eerst in de kerk en later op de familiebegraafplaats begraven werden, had Johanna Francina gekozen voor crematie, toen nog maar 14 jaar gedoogd in Nederland en alleen mogelijk in Driehuis-Westerveld. Na de crematie werd de urn met de as in Olterterp aan de zuidkant van de kerk begraven, afgedekt door een kleine grafsteen met het opschrift: Hier rust de asch van jonkvrouwe Johanna Francina Sandberg, geboren 9 april 1870 overleden 11 december 1927, stichtster der Annette van Boelens Stichting. Haar lichtend voorbeeld was velen tot steun en zegen.
De nog steeds bestaande Annette van Boelensstichting was door haar bij uiterste wilsbeschikking in het leven geroepen met het doel dames uit den gegoeden stand bijstand te verlenen en tevens om het beheer van haar goederen, waaronder het buitengoed Olterterp, te stellen onder toezicht van de vereniging tot behoud van natuurmonumenten, dit om te voorkomen, dat de schoone bosschen zouden worden gekapt.
In februari vertrok freule Ceetje weer terug naar Velp. Huize Olterterp was opnieuw onbewoond…..
Januari 1928: Bij een N.T.M beambte in Drachten valt een brief op de deurmat. Het is even schrikken: een brief van de notaris! Gelukkig, geen vervelende boodschap. Het betreft een aan hem toegekend legaat van de overleden Freule van Olterterp omdat hij haar een halfjaar eerder voor een val behoedde!
Auteur: Jac. Stienstra, Beetstersweach
Voor deze reconstructie van de levensloop van Jonkvrouwe Johanna Cornelia Sandberg is hoofdzakelijk gebruik gemaakt van vele artikelen uit verschillende boeken, kranten en tijdschriften opgenomen in de websites Delpher van de Koninklijke bibliotheek en in Google-books. Alsmede van documenten uit de provinciale archieven van Friesland, Overijssel en Gelderland via de respectievelijke
|
|
|
3-Bouw Slot.
Men gedenkt by de Minftaanneemende te Befteeden: Het VERWEN van eene thans nieuwe gemaakte Huizinge in de Grietenye Opfterland tot Oldeterp, met Materialen en al. Wie hier gading aan maakt adresfeere zig aan voornoemd Huis , en verdere Elucidatie by J. Schaap en Marten Huifinga, en de besteeding sal weezen op Saturdag den 3 November 1792 , ten huize van J. Schaap voornoemd , 's Morgens om 10 Uur.
Op de plaats waar nu It Fryske Gea zetelt, stond in Olterterp van 1792 tot 1906 het Slot Boelens. Buiten het jaar van ingebruikname 1893, dat meestal als bouwjaar wordt vermeld, was tot voor kort nauwelijks iets bekend over de bouwgeschiedenis van dit buitenhuis. Bovenstaande advertentie in de Leeuwarder Saturdagse Courant van 20 oktober 1792 die ik na lang zoeken twee jaar geleden vond, kan een tipje van de sluier oplichten.
Olterterp was eeuwenlang een stil boerendorpje waar alles bij hetzelfde bleef. Aan het einde van de achttiende eeuw vond er echter een grote verandering plaats toen Ambrosius Ayzo van Boelens besloot zich hier te vestigen. In 1782 erfde hij als zestienjarige vrijwel het gehele grondgebied van Olterterp. Het dorp bestond toen naast de buurtschappen De Heide Huizen en Liets Olterterp uit een aantal boerenerven aan de westkant van de Achterwei, toen Binnenweg of Lijkweg genoemd. Het beheer van de verkregen bezittingen werd waarschijnlijk aan een rentmeester overgelaten en de jonge Ambrosius richtte zich op zijn studie Romeins en hedendaags recht die hij begin 1790 in Harderwijk afrondde. Op 25 mei van dat jaar trouwde hij in Utrecht met Susanna Cornelia Trotz, dochter van de gouverneur-generaal van en tevens planter in de van oorsprong Zeeuwse kolonie Essequibo in het huidige Guyana. Het jonge paar vestigde zich eerst in Beetsterzwaag waar ze lidmaat van de protestantse gemeente waren maar had ook een woning in Leeuwarden waar zeven van hun negen kinderen gedoopt werden. Ambrosius werd in februari 1792 commies op het secretariaat van het provinciaal bestuur van Friesland . Hij was toen al bezig met plannen voor het aanleggen van een buiten in Olterterp. Voor het bouwen van huis met park koos hij een gedeelte van de bij stemhebbende Zathe nr. 5 behorende landbouwgronden. Daar werd toen slot Boelens gebouwd, mogelijk met één zijvleugel (zie foto). Uit de advertentie blijkt dat Johannes Schaap en Marten Huisinga , beiden meester-timmerman, daarbij als aannemers fungeerden. Het is vrijwel zeker dat Schaap ook de architect van het slot was. Deze Johannes Schaap was in 1727 in Leeuwarden geboren. In zijn jonge jaren verbleef hij in Amsterdam, waarschijnlijk om het vak te leren. In 1760 komt hij terug naar Leeuwarden waar hij adverteert als stukadoor, makelaar en meester-timmerman. In 1785 volgt hij Louis Coulon op als land's baas en was daarmee belast met bouw en onderhoud van de stadhouderlijke bezittingen zoals de verbouw van de Camminghaburg tot kruitmagazijn en het verbouwen van de regter vleugel van 't PRINCENHOF. Hij is dan een timmerbaas van aanzien en krijgt van de Friese notabelen rondom opdrachten voor hun buitenplaatsen. Naast deze zaken is hij ook keldermeester of castelein van de vrijmetselaarsloge "De Friesche Trouw" die in zijn riante woning aan de Vleesmarkt (nu Nieuwstad 103) bijeenkomt. Mogelijk zijn hier ook de contacten met Van Boelens tot stand gekomen. Veel leden van de loge, o.a. twee van Ambrosius' zwagers, behoorden tot de Friese landadel. In een volgende advertentie uit de Leeuwarder Saturdagse Courant van 12 april 1797 wordt de aanbesteding van het aanbouwen van een VLEUGEL aan een Buiten Huizinge in Opsterland te Oldeterp aangekondigd. Opnieuw is Johannes Schaap hierbij betrokken, nu samen met Sybren Rienks meester-timmerman te Beetsterzwaag. Sybren Rienks, die in 1811 de achternaam Zestiene aannam, was afkomstig van Warga. Mogelijk is hij als werknemer van Marten Huisinga in 1792 naar Beetsterzwaag gekomen bij de bouw van Slot Boelens en heeft hij zich daarna als timmerman in Beetsterzwaag gevestigd. Bij de bouw zal hij ongetwijfeld timmerlieden uit Beetsterzwaag hebben ingeschakeld, zoals Anne Hedmans en de latere zwagers Wiebe Posthuma en Lieuwe Hemminga. Na de bouw van het huis werd begonnen met de aanleg van het park. Op het minuutplan uit 1927, de eerste kadastrale kaart van Olterterp, is het voltooide landhuis met park goed te herkennen. Helemaal achteraan was de boomgaard (417). Daarvoor is de plattegrond van Slot Boelens te zien als een H-vormig gebouw (419). In de linkervleugel hebben zich waarschijnlijk de dienstvertrekken bevonden. Daarnaast stond een los stalgebouw (418) waarvan het erf zich verbond met dat van de naastgelegen boerderij (425) die waarschijnlijk ook diensten aan de familie leverde. Verder naar voren in de plaisiertuin stond een duiventil (420). De grote vijver die aan Roodbaard wordt toegeschreven was er kennelijk nog niet. Alleen voor aan de weg is een vijver (422) te zien die heden ten dage in natte periodes spontaan weer verschijnt. Vooraan bij de oprijlaan staat al wel de theekoepel (421) waarvoor de weg zelfs zo is verlegd dat de koepel al van verre te zien was. Aan de overkant van de weg was een klein boerderijtje gebouwd voor de hovenier en zijn gezin (262) en iets noordelijker (niet afgebeeld) een grotere koepel die gebruikt werd voor het verpozen na jachtpartijen en mogelijk ook voor het ontvangen van de pachtgelden van de boeren. Die koepel was het begin van wat later de herberg "Het Witte Huis"zou worden.
Beetstersweach, Jac. Stienstra
Bronnen: Burgerlijke stand gemeente Utrecht en van de voormalige gemeente Zuilen: retroacta doop- trouw- en begraafregisters; Jaco Simons, website Lacoda: Abraham van Doorn en de West; Vellinga/Terluin Bedrijvig Beetsterzwaag; website Alle Friezen: gemeente Opsterland- diverse huwelijkactes, inschrijvingen naamsregister 1811, notarieel archief; website Tresoar, minuutplans: Beetsterzwaag sectie A genaamd Olterterp blad 3;Piet Tuik in Leovardia jan. 2007: Een beter mens worden en de gemeenschap dienen.
|
|
|
4-DE OLTERTERPSTER FLAP-BRUG
Een hobbel in de weg markeert de dorpsgrens tussen Olterterp en Selmien (Ureterp). Het is de plaats waar zich van 1817 tot 1962 de brug over de "Nieuwe Vaart" bevond. Het graven van deze vaarweg was een initiatief van Mr. Ambrosius Aiso van Boelens, eigenaar van het landgoed Oldterp, en van Jeen Taekes, hereboer te Silmien. Zij waren de eigenaren van vrijwel alle heidevelden in het Leechlân aan weerszijden van genoemde dorpsgrens. Onder deze heide bevond zich nog onvergraven veen. In het door Van Boelens' aangelegde parkbos bevonden zich bovendien nog klijndobben die geschikt waren voor laagveenontginning en die na uitgraving als vijver een verfraaiing voor het bos zouden zijn. Voor exploitatie van deze veengebieden was een goede afvoermogelijkheid van de turf over water noodzaak. De keuze van het tracé voor een vaart zal niet moeilijk geweest zijn. De Dragtster Zuiderdwarsvaart eindigde op slechts enkele honderden meters van de veenscheiding tussen Drachten en Selmien. De vaart kon volledig gegraven worden in gronden die in het bezit waren van een van de beide heren en sluizen zouden daar niet nodig zijn.
Nu waren de Dragtster vaarten en verlaten particulier eigendom van de erven Durk Djurres Duursma. Op 24 september 1808 wordt op Slot Boelens te Olterterp het contract getekend waardoor Van Boelens en Taekema, wanneer zij een wijk of opvaart zouden graven naar Selmien of Olterterp, zij "De Dwarsvaart en verlaten ten allen tijde vrij en onverhinderd mogen bevaren en passeeren tot in de algemeene wateren". Namens de erven Duursma tekenden Grietje Poppes Landmeter, weduwe van Durk Djurres, en haar dochter Rinske Durks Duursma, "Huisvrouw van, en gesterkt met haar man Kornelis Diemers".
Het zou tot 1816 duren voor er daadwerkelijk gegraven werd. Vanuit de Zuiderdwarsvaart kwam er een wijk naar een perceel heidegrond van Jeen Taekes, die inmiddels de familienaam Taekema had aangenomen. Deze wijk ligt daar grotendeels nog, parallel aan de andere wijken in het Drachtster kavelpatroon. Van deze wijk takt de "Nieuwe Vaart" in een rechte lijn af naar Olterterp. Ter wille van de Drachtster schaapherder werd bij de gemeentegrens over deze vaart de "Skieppedraai" gelegd zodat zijn kudde de Opsterlandse heidevelden kon bereiken. Ten slotte werd in 1817 de "Olterterpster Vaart" gegraven langs de Bûtewei die nu It Aldhof heet. De Olterterpster Vaart eindigde in een haventje op de plek waar nu het parkeerterrein van hotel "Het Witte Huis" ligt.
Voor laatstgenoemde vaart moest de Bûtewei doorgraven worden. Deze weg was niet alleen van belang voor de Ureterper boeren om hun hooilanden onder Beets te kunnen bereiken, maar maakte, blijkens een advertentie uit de Leeuwarder Courant van 17 juni 1828, ook deel uit van "De Groote Passagie van Groningen naar de Lemmer". Een brug was dus noodzakelijk. Het werd een ophaalbrug die op de kaart uit 1848 van "Opsterland, de achtste grietenij van Zevenwouden" in de Atlas van Eekhoff aangegeven staat als "De Olterterpster Flap-brug".
Jac. Stienstra
Bronnen:
- S.J. van der Molen / Turf uit de Wouden; Leeuwarden, De Tille 1978 ;
- Gemeentearchief Smallingerland / Overeenkomst betreffende het graven van een vaart bij Drachten, naar Selmien en Olterterp, 1808 ;
- J.G. van Blom / De opkomst van het vlek Drachten - Leeuwarden, W. Eeekhoff 1840 , Groningse herdrukken 5;
- http://pb-itsud.nl/page1.php / tekst op informatiebord "De Forten";
- http://www.delpher.nl / Advertentie in de Leeuwarder Courant van 17 juni 1828;
- http://www.hisgis.nl / Militair Topografische Kaart 1850-1864;
- http://www.hisgis.nl / Kadaster 1832 percelen;
- http://kaarten.tresoar.nl /atlassen.php / Eekhoff - 3229 G plk - 1849/1859.
|
Het tracé van de vaart naar
Olterterp en Selmien.
Bovenin een klein stukje van
de Zuiderdwarsvaart met
daaronder de Turfwijk van
Jeen Taekes.
|
|
|
|
|